De restauratie van het orgel, 2002/2003.

Dr. Wim Diepenhorst.
Tot dusver werd aangenomen dat het orgel in de Grote Kerk te Oosthuizen uit 1521 dateerde. Met dit jaartal paste het instrument mooi tussen het koororgel van de Grote Sint-Laurenskerk te Alkmaar (1511) en de Hervormde kerk van Krewerd (1531). Deze veronderstelling wordt echter niet door archivalia van de kerk ondersteund. Wel staat vast dat er al in de 16de eeuw een orgel in Oosthuizen stond, maar het is allerminst zeker dat dit instrument hetzelfde is als het huidige. Uit een bericht in de Boekzaal der geleerde Wereld van 1829 blijkt dat er op dat moment een zeer oud orgel in Oosthuizen stond, dat door de Amsterdamse orgelmaker Sommer was hersteld. Daarna werkte de orgelmakers Flaes & Brünjes aan het instrument, en in 1869 verving Hermanus Knipscheer II de bestaande balgen door een nieuwe magazijnbalg. Tevens voorzag hij de gedekte pijpen van beweegbare hoeden.
In 1965-1966 voerde D.A. Flentrop een restauratie uit, waarbij de magazijnbalg van Knipscheer werd vervangen door een kleiner exemplaar. Daarnaast werd het instrument gestemd in de voor die dagen zeldzame middentoonstemming. Het aanbrengen van deze temperatuur leidde er echter wel toe dat een deel van het pijpwerk overdreven dichtgestemd moest worden, terwijl andere pijpen juist te ver opengestemd werden. De schade die zo aan het pijpwerk ontstond leidde ertoe dat het orgel steeds minder goed te stemmen was.

De vorig jaar voltooide restauratie, uitgevoerd door Flentrop Orgelbouw onder advies van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, diende dan ook vooral om het pijpwerk zodanig te herstellen dat de middentoonstemming op verantwoorde wijze kon worden aangebracht. Verder kreeg het orgel een nieuwe windvoorziening, bestaande uit twee spaanbalgen van drie bij zes Rijnlandse voeten en dubbele vouw, die op de oorspronkelijke plaats links naast het orgel werd aangebracht. De orgelkast, het snijwerk, de klaviatuur en de mechanieken zijn in de kerk hersteld. Daarbij is de achterwand van de kast voorzien van klampen en afsluitbaar gemaakt, en zijn ontbrekende frontons van het handklavier bijgemaakt. Het pijpwerk is uitgebreid onderzocht en vervolgens hersteld. Waar nodig zijn nieuwe bovenranden aangebracht en is het pijpwerk verlengd; ook zijn enkele te hoge opsnedes ­ met name in de frontpijpen ­ verlaagd. Tenslotte werd het pijpwerk weer tot spreken gebracht op een winddruk van 80 mm wk. en is de intonatie ­ waar nodig ­ geëgaliseerd. De dispositie bleef (uiteraard) ongewijzigd. Uit het onderzoek van het pijpwerk is gebleken dat het materiaal heterogeen van factuur is, en voor een deel afkomstig van een twaalfvoets orgel. De meeste inscripties zijn echter naderhand door dezelfde orgelmaker aangebracht en corresponderen met de thans nog aanwezige klavieromvang. Deze inscripties zijn vrijwel zeker van de hand van Pieter Backer, die vooral gedurende de tweede helft van de 17de eeuw als orgelmaker actief was en die ondermeer een nieuw orgel vervaardigde voor de Hervormde Kerk in zijn woonplaats Medemblik. Daarnaast werkte hij in de Grote Kerk te Hoorn en in Monnickendam. Op basis van dit onderzoek wordt dan ook verondersteld dat Pieter Backer het thans in Oosthuizen aanwezige instrument heeft samengesteld uit bestaande onderdelen, die wellicht voor een deel uit Oosthuizen zelf afkomstig zijn. Gezien de aanwezigheid van pijpwerk uit een twaalfvoets instrument, moet dit materiaal van elders afkomstig zijn. Ook het walsbord is gemaakt voor een ander instrument met een bredere windlade. De orgelkast, het handklavier en de windlade dateren mogelijk uit de vroege 16de eeuw, en zouden van het oorspronkelijke orgel van Oosthuizen afkomstig kunnen zijn.
Het orgel van Oosthuizen blijkt dus een 17de-eeuwse assemblage in een oud jasje. Dat neemt niet weg dat het pijpwerk tot het oudst klinkende van ons land behoort.

Bron: Wim Diepenhorst, 'De restauratie van het orgel', in "De Grote Kerk van Oosthuizen, opnieuw oogverblindend en oorstrelend", bulletin 57 van de Stichting Oude Hollandse Kerken (2003), 42-52.


De geschiedenis van het orgel is eveneens onderzocht door de historicus Gerard Verloop.

( Hier een samenvatting van de inleiding door Gerard Verloop op het orgelfeest, 18 okt. 2003,
de officiële heringebruikname van het instrument. )

Het orgel van Oosthuizen. 

In 1548 wordt de naam van een organist te Oosthuizen genoemd,ten teken dater toen al een orgel in de kerk stond. Meer dan het geschreven archief vertelt echter het orgel zelf een deel van zijn oudste geschiedenis. Die moet teruggaan tot eind 15e eeuw. De thans nog bestaande kerk kwam gereed rond 1520. Alles wijst er op dat daarin het kennelijk al eerder gemaakte orgel werd herplaatst, met een aanpassing van de vormgeving.
Rond 1575 ging de kerk over van rooms-katholieke in gereformeerde handen. Van een beeldenstorm is te Oosthuizen niets bekend, wel is duidelijk dat de inrichting van het interieur een belangrijke wijziging onderging. De altaren werden verwijderd en het orgel buiten dienst gesteld omdat daarin een rooms relict werd gezien. Afgebroken werd dat echter niet. De éénstemmige a cappella psalmzang werd in in de eerste tijd na de hervorming alleen geleid door een voorzanger, die tevens koster en schoolmeester was. Halverwege de 17e eeuw werd het orgel toch weer voor de eredienst te hulp geroepen, nu om bij de compleet aan lager wal geraakte gemeentezang mee te spelen en deze daarmee in wat betere banen te leiden. Te Oosthuizen zal dat vanaf de late jaren 1670 het geval geweest zijn. Het lang verwaarloosde en wellicht ook geschonden instrument moest daartoe eerst grondig hersteld worden.
Inscripties op de pijpen wettigen de conclusie dat het werk werd uitgevoerd door Pieter Evertszoon Backer uit Medemblik, zeer waarschijnlijk tussen 1676 en 1686. Ontbrekend of te zeer beschadigd pijpwerk vulde hij aan met pijpen uit eigen voorraad die hij bij ombouwwerk elders had overgehouden. Ook dit was van oude tot zeer oude datum, zodat het door een sterke stijlverwantschap zeer goed bij het bestaande materiaal paste. Het klavier kwam nu aan de voorkant te zitten, maar de ombouw werd niet volledig doorgezet, stellig wegens geldgebrek, zodat de inwendige aanleg goeddeels gehandhaafd bleef. Het gevolg van een en ander was, dat de registerknoppen bij gebruik sindsdien moeten worden ingeduwd in plaats van uitgetrokken.
Er zijn aanwijzingen dat er toen gedacht is het orgel ooit van een tweede klavier te voorzien voor het bespelen van een borstwerk. Dit is evenwel nooit tot uitvoering gekomen. In de 18e eeuw is het instrument opnieuw heel lang verwaarloosd vanwege een groot tekort aan geldmiddelen, zowel bij de Heren van Oosthuizen (patronen van de kerk), als bij de kerkelijke gemeenschap zelf. Verval van het kerkgebouw en natuurrampen speelden daarbij een grote rol. In de kerkdiensten werd het instrument voorzover bekend meest bespeeld door de schoolmeesters. Tegen 1820 was het orgel praktisch onbespeelbaar geworden, en ontbrak er een organist. Toen zich in 1827 toch weer een 17-jarige bakkersknecht als zodanig aanbood, besloot men het orgel te laten opknappen en bespeelbaar te maken. Dit werk werd uitgevoerd door A. F. Sommer, piano-maker te Amsterdam.
Deze moet het instrument tevens een visuele facelift hebben gegeven, maar de  bestaande stemmenbezetting bleef intact. In de periode daarna werd het  instrument beter op orde gehouden met een jaarlijkse stem- en onderhoudsbeurt. Na Sommer zorgde de firma Knipscheer uit Amsterdam voor de jaarlijkse  stemming (met enige jaren Flaes en Brünjes, alsmede W. M. van Pommeren daar tussenin). Knipscheer voerde, overigens tegen zijn zin, een grote reparatie  uit in 1868, waarbij de oude spaanbalgen werden vervangen door een  rechtopgaande balg. Het 16-voets register, door Flaes al enigszins omgewerkt  tot een Bourdon, kreeg nu ook losse hoeden in plaats van vastgesoldeerde deksels. Doch ook nu bleef de dispositie zoals voorheen, dank zij de zeer  beperkte financiële middelen. Een begin 1920-er jaren aangevangen kerkrestauratie kon om dezelfde reden niet doorgezet worden, waardoor het orgel opnieuw aan een verbouwing ontsnapte. Pas in de jaren 1960, toen alles in desolate toestand was komen te verkeren, werd een integrale restauratie van de kerk ter hand genomen.
Het orgel werd na voltooiing daarvan door de firma Flentrop uit Zaandam bespeelbaar herplaatst, waarbij alleen de lade technisch hersteld moest worden. Voor de windvoorziening werd nu een moderne kleine balg geplaatst. In de jaren 2002-2003 werd er weer restauratief aan de kerk gewerkt,
waarbij tevens aan het orgel aandacht werd besteed. Het pijpwerk werd nog eens nader onderzocht, en zodanig hersteld dat er een consequente kwart-komma middentoonstemming in kon worden aangebracht. Verder werden de versleten delen van de tractuur hersteld en de kas geconsolideerd. De balg uit 1965 werd vervangen door twee spaanbalgen met dubbele vouw; de winddruk werd teruggebracht van 90 naar 80 mm. Een en ander werd ook nu weer uitgevoerd door de orgelmakers Flentrop onder advies van Wim Diepenhorst. 

 Zie ook: Gerard Verloop - Rondom het orgel van Oosthuizen in 3 delen. 

Een bronnenpublicatie zowel als een lopend verhaal over de lotgevallen van één van onze oudste orgels en de omgeving waarin het functioneerde en slechts ternauwernood overleefde.
( Verkrijgbaar via Boeijenga's Boek - en Muziekhandel B.V. - Sneek)

Rob van Haarlem heeft enige jaren geleden onderzocht hoe het oorspronkelijke orgel er mogelijk heeft uitgezien. De uitkomsten van dit boeiende onderzoek staan op zijn site: 

https://www.robvanhaarlem.com/oosthuizen.htm